Daar staat het prachtige gebouw van het Filmmuseum. De mooie en monumentale entree is één grote uitnodiging om naar binnen te gaan. Onderaan de trappen aangekomen zie ik echter geen opgang voor rolstoelers. Ik moet naar de zijkant van het gebouw. Nadat ik mij een weg heb gebaand door een zee van fietsen, kom ik bij een klein anoniem deurtje. Na aanbellen gaat de deur open. Ik kom in een kaal halletje. Als decor in een horrorfilm zou het niet misstaan. Als je zoiets ziet in een film is het steevast de voorbode van iets slechts: zombies, een aanslag of een overval? Het verschil met het welkom voor de andere bezoekers is enorm. Weg zijn de grandeur en de schoonheid.
Met de lift kom ik bij de balie, eindelijk een plek die iets van gastvrijheid uitstraalt. Ik ben blij als ik hoor dat de film in de grote zaal draait. Een mooi groot scherm en goed geluid, dat belooft wat moois te worden!
In de zaal is een speciale rolstoelplek gereserveerd. Tot mijn schrik is dat op de voorste rij, helemaal links. Dit gaat niet goed, zo vrees ik. Om de film te zien moet ik schuin naar voren en stijl naar boven kijken. Het perspectief is zo enorm vertekend dat er van de film maar weinig overblijft. Waar bij de andere bezoekers aandacht gegeven wordt aan het beleven van een mooie avond, gaat het bij de gehandicapte bezoeker alleen maar om het functionele deel. Namelijk, kan je in de zaal? En kan je het scherm zien, op wat voor manier dan ook?
Met toenemende ergernis zit ik de film uit. Door het anonieme halletje maar gauw naar de auto en naar huis. Tenminste, nadat ik weer mijn weg heb gevonden door de massa fietsen. De deur van de parkeergarage ging naar buiten toe al moeilijk open. Maar naar binnen toe is het onmogelijk om tegelijkertijd je parkeerkaartje in de lezer te stoppen, de deur te openen en je rolstoel te bedienen. Ik kom een arm te kort, twee zijn niet genoeg, drie eigenlijk ook niet. Misschien dat een gehandicapte octopus zich hier misschien weet te redden. De onnadenkendheid zit dus helaas niet alleen bij het Filmmuseum, maar ook bij de bedenkers van de fietsenstalling, het toegangsdeurtje en de parkeergarage. En bij de gemeente die overal vergunningen voor heeft verleend en de aannemer die alles klakkeloos heeft uitgevoerd.
Van een avondje uit blijft een vervelend gevoel hangen: men moet mij niet. Men wil mij niet deel laten uitmaken van dit stukje cultuur en plezier. Door een opeenvolging van kleine en grote speldenprikken wordt maar één boodschap overgebracht: “We sluiten je uit. En als je toch zo koppig bent om te komen, dan maken we elke stap zo onplezierig en onwelkom als maar mogelijk is”. Het interessante is dat echter helemaal geen grote boze samenzwering is. Er is geen groot complot dat gehandicapten wil uitsluiten. De ontwerpers, architecten en de eigenaren van gebouwen zijn zich van geen kwaad bewust. De vanzelfsprekendheid van uitsluiting is zo groot dat het door de veroorzakers niet eens wordt gezien.
Want men heeft zich namelijk laten adviseren door belangengroepen, commissies en comités. Een formele benadering is echter niet de oplossing van een alledaags en praktisch probleem. Verlaat de adviescommissies, of beter gezegd: maak het vragen van een ontwerpadvies geen formaliteit. Denk ook zelf na, ga als architect of stedenbouwkundige ook eens geblinddoekt of in een rolstoel over straat. En wees als opdrachtgever ook duidelijk in wat je vraagt van de ontwerper. Hoeft een minder-valide bezoeker alleen maar binnen te kunnen komen? Of moet hij zich net zo welkom voelen en met hetzelfde respect behandeld worden als elk ander?