Discrimineren? Ik?

Discrimineren? Ik?

Discrimineren? Ik?

In dit blog had ik al eens verslag gedaan van tanken bij een pomp zonder bediening. Hoe en vooral aan wie, vraag je hulp? Daarbij vertrouw ik uiteraard op mijn door jarenlang oefenen opgebouwde mensenkennis. Tot er op een dag uit een hele dure Mercedes een man in net pak stapt en mij spontaan zijn hulp aanbiedt. Dat had ik niet verwacht. Mijn idee was dat iemand zo zuinig op zijn pak zou zijn dat hij zo min mogelijk met benzine en diesel te maken wil hebben.

Meer vooroordelen dan ik dacht?

Heb ik dan misschien toch meer vooroordelen dan ik dacht? Discrimineer ik de mensen om mij heen? Terwijl ik de week daarna de tank weer leegrij is er genoeg tijd om hierover na te denken. Hoe kom ik erachter of ik kan vertrouwen op mijn mensenkennis? En hoe ontdek ik of ik discrimineer? Dit roept om nader onderzoek. Ik bedenk een experiment. De volgende keer zal ik naar dezelfde pomp gaan. Dan ga ik direct uit de auto en vraag de eerste de beste om hulp. En als die niet wil of kan, dan meteen naar de volgende, zonder eerst te checken of te oordelen. Als het dan net zo goed gaat als wanneer ik wél van eerst een inschatting maak, dan discrimineer ik. Als deze aanpak meer weigeringen oplevert, dan kan ik vertrouwen op mijn inschatting.

Weer tanken

Dan is de dag daar dat er weer getankt moet worden. Op naar dezelfde pomp en volgens plan meteen uit de auto en de eerste de beste om hulp vragen. Het is een wat nors kijkende man. Maar al voor ik ben uitgesproken barst hij uit in een nauwelijks verstaanbaar gemopper en gemompel. Hij geeft mij geen antwoord en beent al mopperend en mompelend richting de kassa. De volgende die passeert is een vrouw met een ontevreden en in zichzelf gekeerde blik. Normaal zou ik haar daarom niet aanspreken, maar ja, dit is voor de wetenschap! Terwijl ik haar om hulp vraag loopt ze vlak langs mij heen terwijl ze doet alsof ik er niet ben. Intussen komt de man van zonet weer naar buiten. Hij mompelt en moppert nog steeds. Flarden kan ik verstaan: “Dat vraagt zomaar om ….” De rest is onverstaanbaar. En dan “Ik kan toch niet zomaar… “. Wat heb ik in hemelsnaam gestart bij hem? Heb ik de stop losgetrokken uit een levenslang opgespaard stuwmeer van gemopper? Het liefst zou ik nu in de auto stappen en achter hem aan rijden. Hoe lang zou hij blijven mopperen? Zou hij ooit weer stoppen met mopperen? Maar mijn tank is leeg en ik ben hier bezig met een experiment. Ik moet op mijn post blijven!

De derde proefpersoon is een pakketbezorger die vloeiend Arabisch spreekt. Dat is helaas ook meteen de enige taal die hij machtig is. Hoewel hij enorm vriendelijk en behulpzaam is lukt het mij niet om uit te leggen wat de bedoeling is. Proefpersoon vier is een Poolse jongeman die sigaretten komt kopen. Hij merkt mij al op als hij uit zijn auto stapt en helpen is geen probleem. In een piep en een zucht is de klus geklaard.

En wat nu? Willekeurig mensen om hulp vragen leidt in dit niet helemaal wetenschappelijk verantwoorde experiment, tot 50 procent weigeringen! Kennelijk kan ik inschatten of iemand behulpzaam is. Maar ook sluit ik toch wel makkelijk mensen buiten, zonder ze eerst even te vragen. Maar met een vraag blijf ik nog wel zitten: hoe is het nu met de mopperende man?