Toen ik antropologie studeerde las ik in de lokale krant een bericht over een valcursus voor 50-plussers. Volgens het artikel was twee keer per jaar vallen een probleem voor ouderen. Waarom was dat een probleem? Vroeg ik me af. Mij was het nog nooit gelukt om slechts twee keer per jaar te vallen. Ik vond vallen ook niet zo een probleem; het zorgde meestal voor een blauwe plek, meer niet. Leuk is natuurlijk wel anders.
Ik belde de organisator om te informeren naar de valcursus. Ik was te jong als twintiger, en, zo zei de organisator, ik zou toch niks aan de cursus hebben, want het ging over dat je kleedjes moet vastzetten of verwijderen om er niet over te struikelen. Daar heb je toch geen cursus voor nodig? dacht ik. Je zet kleden gewoon vast met dubbelzijdige tapijttape.
Jaren later heb ik een valadvies aangevraagd. Aanleiding was dat ik na een aanpassing aan mijn orthopedische schoenen niet meer zijwaarts, maar voorwaarts op mijn gezicht viel. Ik vond dat wel een probleem. Echter, ik bleek al behoorlijk goed te vallen; me echt iets nieuws leren kon de therapeut niet. Wel zijn mijn schoenen opnieuw aangepast zodat ik niet meer op mijn gezicht viel
Voorbijgangers die mij passeren op straat verbazen zich er nog weleens hardop over dat ik niet over mijn eigen voeten val. Ze zien namelijk dat ik mijn voeten naar binnen draai tijdens het lopen.
Ik heb altijd geweten dat ik bijna nooit over mijn voeten val. Meestal heb je zelf wel een idee waarom je valt – toch kan het zinvol zijn om te noteren wanneer, waar, hoe en met welke consequenties je valt. Een val die niet tot problemen leidt is immers snel weer vergeten. Ik heb langere tijd een vallogboek bijgehouden; een tabel waarin ik datum, plaats, oorzaak, omstandigheden en consequenties van de val noteerde.
Een log bijhouden bleek best confronterend; ik bleek vaker te vallen dan ik gedacht had. Ik kwam er verder achter dat ik meestal viel na een schrikreactie die volgde op het schampen van mensen of objecten. Voordat ik het log bijhield, dacht ik dat het vallen door het schampen zelf kwam. Maar niet het schampen zelf, maar de schrikreactie die erop volgde zorgde ervoor dat ik mijn evenwicht verloor en viel.
Een andere veel voorkomende oorzaak van vallen bleek ‘te snel’ lopen. Te snel lopen betekent bij mij nog altijd dat ik langzamer loop dan mensen zonder neuro-motorische aandoening. Dat ik te snel liep werd daarom door mijzelf en mijn omgeving over het hoofd gezien. Als kind was ik altijd gemaand om een normaal tempo aan te houden en dat had ik geïnternaliseerd. Een normaal looptempo bleek voor mij een te hoog tempo.
Door een stok te gebruiken loop ik langzamer en schampen mensen me minder snel – de stok creëert afstand. Hierdoor schrik ik minder snel en val ik uiteindelijk ook minder vaak.