Zeven bontjassen op vier pootjes helpen mij met mijn chronische ziekte om te gaan

Zeven bontjassen op vier pootjes helpen mij met mijn chronische ziekte om te gaan

Zeven bontjassen op vier pootjes helpen mij met mijn chronische ziekte om te gaan

In mijn leven zijn dieren altijd belangrijk geweest. We hadden thuis een kat en ooms en tantes hadden honden, waarmee ik altijd dikke maatjes was. Ik kan niet zonder dieren – een huis zonder dieren is voor mij geen thuis. Na jarenlang chronische ziekten krijg ik steeds meer lichamelijke beperkingen, maar door (onder andere) mijn dieren is voor mij het leven nog de moeite waard.

 

Frölunda

De eerste kat die we thuis hadden en waarmee ik ben opgegroeid heette Luutje, voluit Ludoficus. Toen ik 14 jaar was en zij 17 hebben we haar moeten laten inslapen, maar na de zomervakantie kregen we een kitten uit een nestje bij de achterburen. Frölunda heette ze, een deftige naam voor een zeer eigenzinnige poes met capsones. Dat laatste was onze eigen schuld, want ze kreeg het duurste blikvoer dat er op dat moment te koop was. Frölunda keek eerst naar de prijs op het blikje en als die niet hoog genoeg was besloot ze er niet van te eten. Ze was zwart en had een witte bef.

Deze pittige tante sprong gewoon een gat in de (toen nog papieren) zonwering die we voor het raam van ons nieuwe huis hadden neergelaten. Het steekraampje bovenaan stond wel open, maar we dachten dat ze er zo niet door kon. We woonden aan een drukke doorgaande weg en Frölunda mocht niet los naar buiten. Als kitten ging ik met haar aan de lijn wandelen en als we een grote, zwaar blaffende herdershond tegenkwamen trok ze haar kattensmoel even open en weg was de hond, met de staart tussen de benen, eh .. poten. Toen ik mijn eerste eigen huisje kreeg verhuisde Frölunda vanzelfsprekend met mij mee. In het weekend ging ik vaak naar mijn ouders en dan ging zij mee, aangelijnd, voorin het mandje op de fiets. Dat kon toen nog op rustige binnenwegen.

Bobby

Frölunda is maar 11 jaar geworden en ik wilde nooit weer een andere kat. Dat heb ik nog geen 2 weken volgehouden. Toen ik in het asiel kwam was het net voedertijd. Ik stond in een grote ruimte en alle katten waren onderweg naar het eten, maar eentje, een zwarte, draaide zich halverwege om. Ik zat achteraan op mijn hurken en deze kat, met halsbandje V31, sprong direct op mijn schoot. Hij had mij uitgezocht, het was duidelijk dat wij bij elkaar hoorden en dat deze kater met mij mee ging. Het deksel van de mand stond open en hij sprong er direct in. Hij keek mij verwijtend aan: “Waarom heb je me niet eerder opgehaald?”.

Bobby bleek erg lief en rustig te zijn en ik kon alles met hem doen, bijvoorbeeld zijn vacht stofzuigen of hem in bad doen. Ik gaf hem bewust de jongensnaam Bobby, want in die tijd werd ik nog wel eens gebeld door foute mannen die vroegen of ik alleen thuis was. Dan kon ik zeggen dat Bobby er ook was – door de telefoonlijn konden ze toch niet zien dat het een kat was. Dan was het gesprek snel voorbij. Bobby had later vele bijnamen, onder andere  Frederik Fluweel. Na 16 of 17 jaar kwam er een einde aan zijn leventje door acuut nierfalen. Binnen een weekend was het gebeurd.

Louise

Een paar maanden nadat ik Bobby had opgehaald kwam een voormalig buurmeisje in tranen langs. Of ik alsjeblieft een kitten wilde hebben, want anders ging pappa het doden. Dat wilde ik toch niet op mijn geweten hebben en zo kwam Louise bij mij wonen. Zeer levendig was ze, de tegenpool van Bobby.

Louise beschouwde mij als haar persoonlijke bezit. De katten die er later bijkwamen mochten niet bij mij op schoot – dat was haar alleenrecht. Ze was uiterst jaloers en mepte andere katten uit mijn buurt. Louise zag eruit als een wandelende streepjescode. Op de foto was ze rap in de soeppan gaan zitten toen ik snel even het soepvlees uit de koelkast aan de overkant ging pakken. Louise kreeg later kanker, maar is toch nog ruim 17 jaar geworden.

Dolly

Dolly was eigenlijk de poes van mijn zusje, maar toen ze ging emigreren wilde ik niet dat ze haar naar het asiel bracht en daarom kwam ze bij Bobby, Louise en mij wonen. Dolly, bijgenaamd De Koe –  was een erg bange zwart witte poes en ze heeft nog ongeveer 2 jaar bij mij gewoond. Ze was al oud en we hebben haar uiteindelijk moeten laten inslapen.

 

Prinses Lapje

Al ongeveer 2 weken lang hoorde ik ´s nachts een kat vreselijk jammeren en dat kwam elke nacht dichterbij. Op een dag heb ik ´s morgens een bakje met brokjes en water op de stoep gezet. Toen ik een half uur later keek, was het leeg. Een dag later heeft een buurjongen haar in de struiken weten te pakken. Een mooie lapjeskat met een dikke, hoogzwangere buik, dat over haar hele lijfje trilde van angst. Het was september, stormachtig weer en het leek me niet goed dat zij haar kittens in dat weer buiten zou krijgen en daarom mocht ze een nachtje in de keuken slapen.
De volgende morgen heb ik haar weer buiten op de stoep gezet en daar heeft ze een half uur zitten jammeren. Het beviel mevrouw beter in huis en ze is nooit meer weggegaan. Die kittens zijn er overigens nooit gekomen, want haar dikke buikje bleek een hongerbuik te zijn.

Op de foto speelt ze met een bewegende vlek zonlicht op de vloer. Zodra ik bij het afwassen aan de metalen pannendeksels toe was kwam ze er aan, vooral als de zon scheen. Als ik het zonlicht opving in het deksel en de reflecterende vlek over de vloer liet vliegen rende zij er, al kreetjes slakend, achteraan.

Zolang Louise nog leefde had Prinses Lapje het niet gemakkelijk. Ik dacht altijd dat ze een beetje dom was, maar toen Louise er niet meer was bleek ze juist uiterst slim te zijn. Ze heeft Senior-Directielid Pirkko grotendeels opgevoed. Prinses Lapje is ongeveer 19 jaar geworden.

Pirkko

Nadat mijn zusje terugkwam uit het buitenland en tegenover mij kwam wonen wilde ze graag weer een kitten. Samen gingen we een nestje van vier bekijken en daarvan waren er nog twee die geen nieuw thuis hadden. De ene was een rode kater, de andere een witte. Zo kwam Pirkko erbij. Het enige poesje, grijs gevlekt, ging naar mijn zusje. Ze heet Nina en woont tegenwoordig in Hongarije. Mijn zusje trouwens ook. Nou ja, mijn zusje heet niet Nina (de poes dus wel), maar woont wel al drie jaar in Hongarije.

Toen Pirkko 9 weken oud was klom hij op de rand van een grote emmer sop die op de grond in de kamer stond. En ja hoor, plons, hij viel erin. Mijn hulp viste hem snel uit het water en omdat het sop was heb ik hem daarna ook nog onder de kraan afgespoeld. Hij rook wel erg lekker, maar hij heeft geen zwemdiploma gekregen. Vanaf die tijd werden de emmers met sop niet meer tot bovenaan gevuld en Pirkko heeft nooit weer zwemexamen gedaan.

Honger

Drie jaar na de komst van Pirkko zwierf er een rode kater rond in de buurt. Hij was samen met een andere streepjescodekater en ze hadden allebei reuzenhonger. Eerst kregen ze elke morgen de restjes van de katten die ik toen had, later werd dat aangevuld met brokjes. Het tweetal bleef natuurlijk terugkomen en na een tijdje begon de rode kater blij gedrag te vertonen: onder luid gemiauw heen en weer rennen over het fietspad voor mijn huis. Tegen de winter is de streepjeskat naar een vriendin aan de overkant gegaan en de rode kater, inmiddels Honger geheten, bleef bij mij. Honger zit niet graag op schoot, maar is wel altijd in mijn buurt – hij volgt mij als een hondje. Samen met Pirkko vormt hij de huidige Directie en zodoende word ik elke morgen wakker met een kater, al drink ik nooit alcohol.

Chronisch ziek en dieren

Een dier kan je helpen om met je (chronische) ziekte om te gaan. In plaats van naar de dure sportschool te gaan kun je een hond nemen, die moet vier keer per dag worden uitgelaten en zo kom je er uit om je Vitamine D op peil te houden. En door die wandelingen krijg je zelf ook meteen beweging, al hangt dat wel af van hoe ver je gaat.
Als je niet goed of lang meer kunt lopen – of als dat je voorkeur heeft – kun je ook een kat nemen. Ze zijn heerlijk eigenzinnig en laten zich niet commanderen. Ik ken mensen die gaan wandelen met hun kat – die loopt gewoon met ze mee. Dieren werken stressverlagend en dragen zo zeker bij aan je gezondheid.